Filosofie - Wimmenhove Huisorgelbouw

Filosofie

Historie 

Schilderij door
Jan van Eyck (1432)

 

Orgel-Positief,
Hugo van der Goes(1476)

Het huisorgel ging zo omstreeks 1450 al de geschiedenis in. Op de prent van Jan van Eyck en Hugo van der Goes (afbeelding rechts) zien we duidelijk een bespeler aan het klavier, terwijl de balgen aan de achterzijde van het orgel door de treder bediend worden. Vanuit deze periode gaat zich het instrument verder ontwikkelen; vooral de verbinding van toets naar speelventiel werd gaandeweg verbeterd. Ook wenste de bespeler en toehoorder meerdere stemmen tegelijk en afzonderlijk te laten aanspreken; dit resulteerde in de toepassing van de sleeplade met hun registers. Alle stemmen kunnen dan naar believen aan- of afgezet worden. Dit mechanische sleepladesysteem werd hoofdzakelijk toegepast in de bloeitijd (1750-1850) van de huisorgelbouw, van kleine verplaatsbare (portatief) tot grote huisorgels met een zelfstandige vormgeving.  

Het ambacht

De orgelmakerij in het verleden kenmerkt zich door een groot vakmanschap en een ambachtelijke manier van werken. Door de industrialisatie en daarmee samenhangend, het uitvinden van nieuwe kunststof materialen, is deze ambachtelijke werkwijze vanaf eind 19e eeuw tot halverwege de 20e eeuw min of meer verlaten. Dat deze ontwikkeling de kwaliteit en de artistieke waarde van de daarna gemaakte orgels niet ten goede kwam, is duidelijk gebleken.

In verreweg de meeste opzichten richt ik mij daarom naar de bouwwijze van de oude ambachtelijke orgelmakers met hun grote inventiviteit en vakmanschap, die ik gezien en gehoord heb in hun goed gemaakte instrumenten.  Deze werkwijze vereist ook nu technisch en ruimtelijk inzicht, kennis van en gevoel voor ambachtelijke uitgangspunten en bewerkingsmethoden, kennis van natuurlijke materialen en grondstoffen, zoals houtorgelmetaalijzerleerkoperpapier en/of perkament .

 

Met o.a. het standaardwerk ‘De Orgelmaaker’ van Mr. J. van Heurn (Dordrecht1804-1805), waarin specifiek de bureau en cabinet-orgelen genoemd worden, gebruik ik dit juist als leidraad. Niet zelden breed uitgemeten vertelt de schrijver (hij had zelf ook praktische ervaring) over allerlei bouwmethoden voor kerkorgels maar ook over huisorgels. Opvallend is, dat deze schrijver weigert compromissen te sluiten als het op de kwaliteit aankomt. Nog meer geschiedbronnen en praktijkvoorbeelden zetten mij op het ambachtelijke spoor, zoals o.a. het nog iets oudere standaard werk van de fransman Dom Bedos!

 

Doel is om vanuit dit zo hoge kwalitatieve erfgoed te werken aan nieuwe huisorgels en deze lijn voort te zetten! Het is niet zo dat de vroegere bouwers nooit fouten maakten. Ook zij waren mensen, ieder met (on-)hebbelijkheden en hadden soms beperkte middelen. Goede voorbeelden vanuit dit verleden zijn er gelukkig nog genoeg. Mede door hun hoge kwaliteit hebben deze waardevolle instrumenten de eeuwen getrotseerd! Bureau-, secretaire- en kabinetorgels van o.a. A. Meere (Utrecht)H.H. Hess (Gouda) , J.S. Strumphler(Amsterdam) , D. Onderhorst (Amsterdam) , J.J. Vool (Amsterdam) , H.A. Meyer (Amsterdam) getuigen hiervan. Ook de wat latere huisorgels (1820-1880)  zijn de moeite waard om gehoord en gezien te worden. Met name in Amsterdam was in deze jaren een groot aantal (huis)orgelmakers werkzaam, zoals Knipscheer, Ter Hart, In der Maur en Van den Brink.

 

Ambacht zegt iets over de vaardigheden die de ambachtsman moet bezitten om eigenhandig alle delen van een huisorgel te construeren en te maken. Ook het ruimtelijke inzicht van de bouwer speelt een grote rol. In oude instrumenten zie je, dat de makers toen ook woekerden met de vaak zeer kleine ruimte om het benodigde pijpwerk te kunnen plaatsen! Soms zie je ook en minder geslaagde oplossingen. Echt gedetailleerd uittekenen deed men veelal niet, behalve de uitslag van de windlade. Toch kwam men ook vaak tot eenvoudige en doeltreffende oplossingen, die tegenwoordig op de tekenplank of m.b.v. de computer niet bedacht zouden zijn.

Een goed doordacht concept met al de daarbij behorende voorbereidingen maken het toch mogelijk in dergelijke kleine kasten een goed klinkend orgelwerk te plaatsen. Daarbij gebruikmakend van (oude) technieken als zwaluwstaartverbindingen kloostersponningen, leer lijmen met natuurlijke lijmsmeden van ijzerdelen en het inbranden en klinken van ijzerdelen in hout maken het tot een echt duurzaam en ambachtelijk instrument! Deze oude verbindingsmethoden zijn zowel eenvoudig als solide en stralen ambachtelijkheid en kwaliteit uit. Onderhoud wordt daardoor ook tot een minimum beperkt!
Zo worden de balgbladen van een schepbalg of een spaanbalg aan elkaar gezet met zo’n 14 stuks touwen; dit piept en knarst nooit! Deze methode is eenvoudig maar moet wel deskundig uitgevoerd worden.

Orgels welke op deze wijze zijn vervaardigd, behouden hun waarde, zijn een goede investering.

 

De Inspiratie komt vanuit in het ambacht zelf; in het onderzoeken van het verleden en het leggen van waarden in alle onderdelen van het instrument, zodat het eindresultaat aantrekkelijk is voor het oor en het oog.

Mede daarom worden ook bijna alle delen door orgelmakerij Wimmenhove zelf vervaardigd. Dit vergt een goede discipline en brengt ook nieuwe onverwachte vaardigheden met zich mee. Het ontstaan van alle inspiratie ligt in het ambacht zelf!
Een huisorgel moet iets waardigs hebben, kamermuzikaal zijn en een eigen sfeer uitstralen, zowel voor het oog, het oor en het gevoel. Terwijl je met je vingers de toetsen bespeelt, de rechtervoet de schepbalg bedient en de orgelklanen de oren streelt, ruik je een vleugje orgeladem; dit is de ultieme emotie van elke rechtgeaarde muzikant.  

Orgelmaker Wimmenhove kan u daarbij van dienst zijn!